7-13

DE SCHERPE REGELS

(in overleg met den heer W. B. Monsma).
 

1e. De beginstand moet mogelijk zijn volgens de gebruikelijke wijze van schuiven en slaan.

2e. De krachtsverhouding tusschen beide partijen moet zoodanig zijn, dat het gestelde doel duidelijk als begeerenswaardig is aan te merken en niet anders te bereiken dan langs den door den auteur bepaalden weg.

Een tweede oplossing (bij-oplossing) alleen toelaatbaar indien problematiek correct en van belang.

3e. De stand moet in verhouding tot de moeilijkheid der bewerking niet zoozeer natuurlik (gelijkend op een partijstand) dan wel gaaf zijn en vrij van rommeligheid.

4e. De bewerking moet volgroeid zijn: niet den indruk geven van een onvolwassen grooteren stand. Bv. een zwarte schijf met doortocht naar dam achter een dichte haag van witte stukken verstoort soms het evenwicht. Een gemengde reeks zwarte en witte schijven om en om bv. 23 29 40 - 34 45 geeft een indruk van niet af te zijn.

5e. Oneconomische meerslag en oneconomisch afgeven zijn verboden indien duidelijk vermijdbaar (rekening houdend met bijzondere omstandigheden: het halen van een zwarte schijf door de witte damlijn, afperking van den loop van een dam, etc.).

6e. Verwisselbaarheid van zetten in de uitvoerende kleur is verboden, ook alternatieve zetten (bv. 39-33-29 i. p. v. 39-34-29).

Er is echter een soort verwisselbaarheid, waarin o. i. juist een idee ligt: eenig in ons bezit zijnd volgens S. R. correct voorbeeld: 9 10 12 17 18 22-16 25 30 32. Dubbele remiseval: 25-20 10-14 ? of 10-15 ? en nu 16-11 en 32-28 of omgekeerd met remise-eindspel. De heer Monsma is niet van dezelfde meening en wil dit weggecomponeerd zien (no. 785).

7e. Wij zijn voor afschaffing van logische verklaring van den laatsten zet volgens partijbegrippen. Teneinde de verzameling niet te doen dienen ter berijding van een vooralsnog ongetemd stokpaardje, zijn wij niet te drastisch geweest en hebben enkele standen weggelaten, waarin zwart met den laatsten zet onmiddellijke schijfwinst verzuimt.

Uitzondering zijn studies en lokzetten, die in aard de partij nader staan dan het eigenlijke probleem.

8e. Spelstudies, lokzetten en variantproblemen moeten althans in één spelgang volgens S. R. zijn.

9e. De gedachtengang van zwart in een lokzet moet van combinatief karakter zijn, niet het veel als verlokking geboden bloot tusschenloopen (ultimatum). De laatste soort hebben wij steeds gezet in den eigenlijken slagstand; de ontstaanswijze van den beginstand gaat niet verloren, daar de oplosser niet nalaat deze met een oogopslag te waardeeren.

10e. Een remiseprobleem dient gegrond te zijn op een idee van werkelijk remise-karakter.

11e. Schijnoplossingen (dwaalwegen, die genoeg problematieke verdienste hebben om den schijn te geven de auteursoplossing te zijn) rechtvaardigen geen figuratieslordigheid.

12e. Figuranten (schijven, die niet aan de combinatie deelnemen of geen deel vormen van het bouwwerk van den stand, doch alleen voor krachtsevenwicht losweg zijn bijgeplaatst) zijn verboden.

Blijft een witte dam over bv. op 2, dan mogen niet een of meer schijven achter de lijn 2/35 willekeurig worden bijgeplaatst, doch slechts zoo dat onmiddellijk moet worden geofferd bv. 15 20 25 of 14 20 25 dan geldend als motief.

Blijft een enkele witte schijf over, bv. 18, dan is het zeer gebruikelijk als tegenwicht een zwarte schijf op 8 te zetten; dit (onnatuurlijke oppositie) is verboden. Een enkel resteerend wit stuk is minstens zoo goed een einde als een enkelvoudige oppositiestand, daar het doel van het spel, verdwijning van alle stukken der tegenpartij, op ideale wijze is bereikt. Het aanbrengen van natuurlijke oppositie behoort tot de taak van den problemist. Het wegcomponeeren van dergelijke vergrijpen tegen S. R. is soms zoo moeilijk, dat wat men aanvankelijk meende in miniatuurstand te kunnen bereiken, zuiver slechts mogelijk kan blijken in een zwaren fantasiestand, of wel onmogelijk, zoodat het desbetreffende werkstuk als ideaal ter verwezenlijking moet blijven overstaan.

Als uitzondering is onnatuurlijke oppositie toegelaten indien gepaard aan een open opsluitingsmotief (bv. no. 741), daar zij dan inderdaad tot het effect bijdraagt (als het ware een onderdeel van het motief is) en de bijplaatsing vast aan de oppositie is gebonden.

Meervoudige oppositie met onderling spelverband is als motief te beschouwen en laat bijplaatsing toe.

45-50 en 1-6 gelden als motief en zijn bijplaatsbaar.

Twee alleen overblijvende witte schijven echter zijn slordig, daar men voelt dat daarmede nog iets te doen geweest zou zijn.

Is een eindmotief van dien aard, dat het extra zwarte schijven kan verdragen, dan moet de eventueele bijplaatsing geschieden met maximale bedreiging van het motief, of in maximale hoeveelheid op de juiste „meetkundige plaats”, of moet na afwikkeling van het motief een geacheveerd effect overblijven steeds met scherpste actie der zwarte schijven.

Witte steunschijven (hoewel in het standbouwsel onmisbaar) moeten in den eindstand voor wit onmisbaar overblijven of nog liever in een eindeffect betrokken worden.

Witte stand-stopschijven zijn figuranten en dienen in een eindidee betrokken.

13e. Een bijgeplaatste zwarte schijf is geen figurant indien in direct contact met de actie: bv. verhooging van slagkeuze.

14e. Het einde: Mag geen rafels vertoonen en elk resteerend wit stuk moet ter behaling van de winst onmisbaar zijn.

Dit is vanzelf reeds zoo bij bewerkingen op eindmotief.

Bij de bewerking van een slagidee zonder figuratie is als einde het eindspel in zijn vollen omvang wettig, mits wit niet meer materiaal overhoudt dan noodig is om te winnen, en indien zulk een natuurlijk einde ook nog schoonheid bevat kan de problemist zijn gelukkig gesternte prijzen.

Bij de bewerking van een slagidee met figuratie dient deze benut ter verkrijging van een eindmotief, zij het slechts van den lichtsten graad (bv. 2 6 - 12 z. a. z., 6 11 - 21 z. a. z., 6 16 - 17 z. a. z. etc.), of een eindspel van 2 zwarte schijven tegen een witte dam, waarbij moet worden getracht naar de scherpste actie der zwarte schijven en de nauwst luisterende en de het dichtst de witte damlijn naderende winst (het einde 25 26 - 48D z. a. z. is beter dan bv. 15 26- 42D z. a. z.). Het standaardwerk van Herman de Jongh 2e deel zal een volledige oplossingslijst dezer eindspelen bevatten.

Indien daarmede een schoon effect van eindmotiefkarakter kan worden bereikt mag zoowel witte als zwarte figuratie worden gebruikt (breien). In geen geval mag de slaginleiding slechts een „handvat” zijn ter opdiening van een strategisch eindspel (Jazzing Beethoven says P. N. F.); deze dient zelfstandigen idee-inhoud te hebben. Theoretisch gesproken lijkt zij voldoende, indien het evenwicht tusschen slag en einde zoo is, dat niet is te zien of de slaginleiding op het einde is gecomponeerd of omgekeerd. Elke inleiding is echter voldoende, welke leidt naar een eigenlijke eindspelminiatuur.

De grens tusschen eindmotief en eindspel is vaag; buiten de karakteristieke eindmotieven zijn toelaatbaar als zoodanig: eindspelen van meer kort combinatief dan strategisch karakter, liefst met scherpe klassieke of quasi-klassieke vangstellingen of eindspelgegevens, die zelfs een lang eindspel een karakter van scherpte kunnen geven; eindspelen met een stand, die slechts door een voorafgeganen slag kan worden verklaard; eindspelen in het stadium, dat zij een figuur- of standmotief opleveren (bv. 16 17 35 - 26 27 44 z. a. z.) en ten slotte eindspelen op het moment, dat verdere uitbreiding als eindspel zou leiden tot bij-oplosbaarheid.

Het slordig verloopen van een eindmotief (bv. 710, waarin 1 witte schijf voor de winst overtollig is) is geoorloofd. Immers het bereiken van het eindmotief is het culminatiepunt. Inderdaad is er slechts sprake van motieven van meer of minder goede kwaliteit. Men moet bf een eindmotief op kwaliteit verwerpen en bewerking nalaten óf bij toelating het aanvaarden zooals het nu eenmaal is.

Voorstel aan de probleemwereld: invoering van de S. R. (reeds als een minimum voor de miniatuur door ons aangenomen) in de geheele problematiek, eventueel met overweging van verscherping van sommige, verzachting van andere punten in gezamenlijk overleg (bv. verwisselbaarheid: de damrubrieken onthouden zich niet van publicatie van aan dit euvel lijdende problemen, verzuimen echter niet er de aandacht op te vestigen. Dus een soort erkenning door plaatsing, maar veroordeeling in zekeren zin door aanmerking. Wellicht is het mogelijk door bestudeering van een groot aantal lastige gevallen in andere dan miniatuurstanden de voorwaarden eener eventueel gewettigde verwisselbaarheid scherp te omschrijven, teneinde den problemist op dit teere punt zekerheid te verschaffen.)

De voordeelen der S. R. immers zijn menigvuldig:

Het wegcomponeeren van zwakke punten - thans algemeen in de pers geduld - verhoogt de moeilijkheid van compositie en maakt deze aantrekkelijker doordat het werk der meest begaafden meer relief zal krijgen.

Het scheppen van een zuivere vergelijkingsbasis.

Het bereiken van den unieken stand eener idee in een bepaalde bewerkingswijze en dus een vaste plaats daarvan in de probleemschat.

Fantasiestanden krijgen meer beteekenis, wanneer deze het natuurlijk gevolg zijn van het wegcomponeeren van S. R.-feilen.

Verdwijning van de meening, dat de problematiek aan uitputting zou lijden, daar de zuivering van het enorme aantal bestaande onzuivere standen een geweldige compositietaak oplevert.

Wegneming der onrechtvaardigheid, dat onzuivere standen algemeen publicatie genieteil, terwijl kieskeurigen hun werk, dat tegen S. R. mocht indruischen, bij voorbaat verwerpen.

Gemakkelijker dan het vormen van een algemeen probleemarchief is het maken van een verzameling van het aparte genre: het volgens S. R. gave probleem.

Leermethode van het slagspel voor eerstbeginnenden: Speel - ter verkrijging van een algemeen denkbeeld van slagwendingen - de oplossingen door der geheele reeks gemerkt *.

Tracht daarna zelf achtereenvolgens de oplossingen te vinden van het diagram („van het blad”) of op het bord, doch zonder de schijven aan te raken, dus geheel en al met het voorstellingsvermogen. Laat een stand varen na 10 minuten vergeefs zoeken.

Speel aan het einde gekomen de niet gevonden oplossingen opnieuw door en los de geheele reeks van voren af aan weer op. Ga zoolang op deze wijze door totdat alle standen zijn overwonnen, waarna zelfgekozen andere geschikte stellingen aan de reeks kunnen worden toegevoegd (zooals die met een zeer klein naspel of eindmotief, want het is zeer belangrijk te leeren zich rekenschap te geven van hetgeen na een slag overblijft). „Lees” van tijd tot tijd de standen weer door, zoodra deze niet meer versch in het geheugen liggen. Tracht ook op te lossen zittend voor de zwarte kleur.

Weldra zal men het combinatievermogen - aldus getraind - in de partij werkzaam bevinden, want het slagspel in het probleem zoowel als in de partij bestaat uit dezelfde kleine slagonderdeelen en -geledingen.

Echter nogmaals nadrukkelijk: geen schijven aanraken.

G. L. GORTMANS.

Londen, Mei 1938.

29A Addison Gardens, W.14.